Paul Fischer, “Een goed boek”, 1905 |
De beste literatuur heeft de geur van poëzie, zei Nabokov. Wat ik heel waar vind. Zoals ik hecht aan een goede vertaling, in de zuivere kleuren, zoals Nabokov dat uitdrukte.
Ik hou van Nabokov, maar niet van alles. Je moet boeken beoordelen, niet de schrijver, zei hij zelf. Ik hou van Lolita, maar meer van het eerste deel dan van het tweede. Ik hou van De Gave, Bleek Vuur, van Geheugen Spreek. Maar er zijn ook werken die ik niet uit heb kunnen lezen.
Nabokov veracht een aantal van mijn helden, Thomas Mann voorop. Hij hield niet van ideeënromans. Romans hoorden geen boodschap te hebben, zoals het leven ook geen boodschap heeft, zo moet hij dat gedacht hebben. Hij hield ook niet van psychologische diepgraverij, wat volgens hem altijd verwordt tot clichés. Verdedigbare standpunten, die stemmen tot nadenken.
Maar toch, het voelt ook een beetje naar. Mensen die poneren zijn vaak nare mensen. Ze komen anderen vertellen hoe het zit, hetgeen iets denigrerends heeft. Waarom zou mijn individuele leeservaring minder juist zijn dan de zijne? Ik weet niet of ik een vriend van Nabokov had kunnen zijn.
En toch sta ik op het punt om Ada nog eens ter hand te nemen, gedownload als ebook deze keer. Ook De Toverberg staat er op mijn e-reader, om voor de zoveelste keer te herlezen. Bijna ga ik weer twijfelen. Wil ik weer overstappen. Maar ik ben vergevingsgezind. Het gaat allemaal samen. Het gaat niet om de personen, het gaat steeds om de boeken.