Jean Achille Benouville, “Colosseum bezien vanaf het Palatine”, 1844 |
Ik lees nog steeds Mulisch en arceer:
En als hij voor de rechter komt, dan verschijnt meteen de psychiater, die zijn gedrag verklaart uit oorzaken. Zielige jeugd, veel geslagen, gescheiden ouders. Maar oorzakelijke verklaringen kunnen nooit een rechtvaardiging zijn voor gedrag. Een mens is geen machine, en ook geen eenvoudig dier, <…>. Daarom moet gedrag niet causaal, maar finaal getoetst worden. <…>. Uit de causale beschrijving is het morele oordeel verdwenen, en het residu wordt vervolgens juridisch gepresenteerd als verzachtende omstandigheden, met strafvermindering tot resultaat. Maar dat betekent natuurlijk de ontkenning van menselijke vrijheid. Op zo’n manier wordt de mens ontmenselijkt door hem zijn verantwoordelijkheid te ontnemen. <…>. Strafonthouding is een onmenselijke straf. Bovendien is het een ontoelaatbare belediging van mensen, die net zo’n rotjeugd hebben gehad en die geen misdaden plegen.
Dat stemt een psycholoog tot nadenken. Ik spreek de hele dag mensen die zich slecht voelen omdat ze een rotjeugd hebben gehad. Zijn die mensen daarmee finaal dus ook zelf verantwoordelijk voor hun eigen ongeluk? Volgens Mulisch heeft een rechter een hand van ijzer nodig, zoals Götz von Berlichingen. Een psycholoog moet beschikken over “het allerzoetste vlees van de Messias”, om nogmaals met Mulisch te spreken. Het zijn verschillende beroepen. En iedereen heeft altijd gelijk, dat is de pest.