Marcel Proust laat de schrijver Bergotte in A la recherche du temps perdu uiteindelijk doodgaan aan aan het gele vlekje (vlakje, plekje) in Vermeers Gezicht op Delft. Een klein schilfertje geel op een stukje muur, honderden jaren geleden geschilderd. Vooruitgesneld naar de jeugd van Bergotte. Vroege jeugd. En ineens voel je de doorzichtigheid van het leven. Het ontstijgen van het hier en nu. De tastbaarheid van een hogere werkelijkheid, een andere dimensie.
Ik speur het schilderij af maar net als velen voor mij krijg ik niks gevonden. Het zou ook geen zin hebben. Bergotte kreeg het ook al niet beschreven. Ik krijg het evenmin beschreven. Ik zoek naar mijn verleden en soms weet ik niet waarom. Soms voel ik mijn verleden in de Marktplaats-foto van een oude uitgave van De klokkenluider van de Notre Dame, die ik las toen ik zestien was, de vergeelde bladzijden, en weet ik nog precies hoe het rook. Plots hoor ik het in de muziek van Aphrodites Child, The Four Horsemen, decennialang verdrongen na de successen van Demis Roussos, maar dan uit het niets weer klinkt in de autoreclame, uit de vaalgele pickup. Voortdurend zoek ik het in de schilderijen, van Vermeer: het gevoel dat er ooit heeft gezeten, vergeten, zoals alles een keer vergeten zal worden.
Tot je ervaart dat het niet zo hoeft te zijn, dat er een eeuwigheid waait door de herinnering aan ons leven.
Het zijn ongezochte, willekeurige herinneringen. Gevonden in jezelf, niet ergens buiten, waar het alleen maar teleurstelling brengt.
Ik weet niet of het troost biedt. Dat is weer wat anders.
Le petit pan de mur jaune. Bergotte heeft het niet geholpen.