Olivier Rolin schrijft een paar dingen die me aan het denken zetten. Over Rusland en hoe ik mij altijd tot dat land heb verhouden.
En toch, wat interesseert me in dit land, Rusland, dat zo weinig pogingen doet om sympathiek te zijn, en dat - om het met een understatement te zeggen - in het deel van de wereld waar ik woon trouwens niemand kan bekoren?
Een vraag die de mijne zou kunnen zijn. En toch houdt Rusland me al tientallen jaren bezig. Ik lees al de klassieke Russische literatuur vanaf de vroege jaren tachtig, onder invloed van een aangetrouwde oom, die lang in het sanatorium was, daar veel heeft gelezen en er de zus van mijn vader ontmoette. En ook nu nog lees ik Russen en kocht in net weer boeken van Paustovski.
Maar ook eerder al. Nog geen twintig jaar oud, als ‘Nachwuchs’ van de jaren zestig, werd ik al aangetrokken tot de Russische Revolutie, Lenin en Marx, een tijd toen het woord revolutie nog de klank had van verwachting, van hoop, de mogelijkheid van een nieuwe wereldorde. Een klank die nog lang natrilde. In de wereld, tot aan gisteren. In mijn leven, tot aan vandaag.
Eind jaren tachtig kwam de ontnuchtering, de vernietiging van de jeugdige hoop, te beginnen met Kinderen van de Arbat. Zeker vijftien jaren lang verdiepte ik me in de Stalintijd, die me intrigeerde omwille van mezelf. Omwille van mijn hoop en verwachting. En de naïviteit van mijn geloof. Tegenwoordig durf ik zelfs bij Lenin vraagtekens te zetten.
Maar tijden veranderen. In deze tijden verdiept niemand zich meer in de Stalintijd. Niemand weet meer wat met mensen als de weerman is gebeurd, de weerman die aanvankelijk zo meeging in de hoop, de verwachting, de klank van de evolutie. Niemand lijkt ook meer te weten wat de klank van revolutie nog betekend. Zelfs de ontnuchtering is ze vreemd. De meesten zijn alleen nog met zichzelf bezig. Ik behoor tot een uitstervend ras, zo vrees ik. En ik weet niet of dat goed is.
Er valt veel van Rusland te leren.
Niemand lijkt nog van Rusland te leren.