|
Marie Rosa Amann, aan wie Brecht zijn gedicht opdroeg |
An jenem Tag im blauen Mond September Eens op een dag in de blauwe maand september,
Still unter einem jungen Pflaumenbaum. Zwijgend onder een priljonge pruimenboom,
Da hielt ich sie, die stille bleiche Liebe. Daar hield ik haar stil, mijn lelie blanke lief,
In meinem Arm wie einen holden Traum. In mijn armen, als een uitgestelde droom,
Und über uns im schönen Sommerhimmel. En boven ons aan de zomers mooie hemel,
War eine Wolke, die ich lange sah Was een wolk, die ik vluchtig wist op te nemen,
Sie war sehr weiß und ungeheuer oben. Ze was heel erg wit, ze was heel erg hoog,
Und als ich aufsah, war sie nimmer da. Maar als ik opkeek, was ze telkens weer verdwenen.
In de jaren twintig van de vorige eeuw schreef Bertolt Bracht zijn gedicht “Erinnerung an die Marie. A.” Hij verwoord zijn herinnering aan een oude jeugdliefde, welke met het verstrijken van de tijd in de vergetelheid is geraakt: het lukt na al die jaren niet meer haar gezicht terug te halen. Het roept een gevoel van weemoed op dat herkend wordt in de wolken, die zich al even vergankelijk tonen. Dat ik herken in mijzelf, bij het ouder worden. Het tekent het verdriet van het leven: beseffen dat het allemaal vervliegt, zonder te weten waarom.
Ik zou een romanticus zijn, zei iemand. Ik weet eigenlijk niet of het zo voelt…
Maar wel mooi!
|
Een jonge Brecht |